Polarisatie leek zo’n goed idee

Door Ewout Klei • Illustraties Leendert Masselink

Polarisatie was ooit een politieke strategie, bedoeld om te zorgen dat er twee duidelijke kampen waren. Zo zouden middenpartijen niet in de tang tussen links en rechts terechtkomen. Inmiddels gaat polarisatie om maatschappelijk vijanddenken, waarin iemand met een andere mening ook een slecht mens is. 

Uit Maarten! 2025-2. Bestel losse nummers hier of word abonnee

‘Polarisatie’ werd in 2024 door Van Dale uitgeroepen tot ‘Woord van het Jaar’. Normaal gesproken wordt dit via een verkiezing bepaald, maar de stemming liep vorig jaar uit de hand door kritiek op het woord ‘transitiespijt’, dat door critici als transfoob werd bestempeld. Van Dale besloot de stemming te annuleren en koos zelf voor polarisatie.

Uit een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2022 blijkt dat driekwart van Nederlanders zich zorgen maakt over polarisatie. Volgens het SCP kan ‘het benadrukken van tegenstellingen’ onderlinge verschillen onnodig uitvergroten, wat op termijn een bedreiging kan vormen voor de democratie.

Historicus Ruben Ros spreekt in De Groene Amsterdammer echter over ‘polarisatie paniek’. Als de status quo bevraagd wordt, roept de zittende macht meteen ‘polarisatie’, is zijnstelling. Collega-historicus Roelof Bouwman komt in EW Magazine tot eenzelfde conclusie. Volgens hem werd polarisatie in de jaren zestig en zeventig als iets goeds gezien, toen links aan polarisatie deed. Maar nu rechts ook aan polarisatie doet, wordt het geproblematiseerd.

Bouwman vermeldt hier echter niet bij dat polarisatie in de jaren zeventig in de eerste plaats een politieke strategie was, terwijl het tegenwoordig vooral draait om maatschappelijke tegenstellingen en identiteitspolitiek. In beide gevallen speelde Amerika, als voorbeeld uit de verte, een niet te onderschatten rol.

Penduledemocratie

De polarisatiestrategie is bedacht door Ed van Thijn. Het ging bij hem om een politieke tegenstelling binnen de context van de parlementaire democratie, niet om maatschappelijk vijanddenken. De jonge PvdA- politicus was bang dat de Nederlandse democratie het Franse pad zou volgen, waar het politieke midden in de jaren vijftig in de tang werd genomen door de communisten links en de boze boeren van Pierre Poujade rechts.

Hij pleitte daarom voor stembusakkoorden tussen linkse partijen. Die zouden moeten leiden tot een penduledemocratie naar Amerikaans en Brits voorbeeld, waar dan weer links en dan weer rechts zou regeren. Dit zou niet alleen tot een stabieler politiek systeem leiden, maar de kiezer bovendien meer duidelijkheid geven.

Van Thijns ideeën sloten goed aan bij de vernieuwingsagenda van het pas opgerichte D’66. Doel van deze partij was om een einde te maken aan de gezapigheid en het politieke bestel spreekwoordelijk tot ontploffing te brengen. ‘Partijleider Hans van Mierlo werd in de jaren zestig en zeventig sterk beïnvloed door de Amerikaanse politiek,’ vertelt Van Mierlo-biograaf Hubert Smeets. ‘De opkomst van televisiedebatten, moderne campagne- strategieën en het charismatische leiderschap van president John F. Kennedy dienden als inspiratiebron.’

‘Van Mierlo werd vaak met Kennedy vergeleken, zowel vanwege zijn uiterlijk als zijn communicatiestijl. De verkiezingscampagne van 1967, met het inmiddels legendarische televisie- spotje waarin hij al mijmerend door Amsterdam liep, was vanuit pr- technisch oogpunt enorm innovatief. De Amerikaanse pers zag in Van Mierlo een Europese vertegenwoordiger van een nieuw politiek tijdperk.’

Van Thijn wilde een penduledemocratie naar Amerikaans voorbeeld

D’66 keek ook inhoudelijk naar Amerika. De partij pleitte voor een gekozen minister-president en wilde af van de gesloten bestuurscultuur van de Nederlandse politiek. Daarnaast was D’66 voor een districtenstelsel, dat aansloot bij de wens om de democratie te hervormen en de kiezer meer directe invloed te geven. Bovendien werd de manier van campagnevoeren ingrijpend veranderd. Smeets: ‘Waar Nederlandse partijen traditioneel op ideologie leunden, richtte D’66 zich op persoonlijkheden en brede kiezerssegmenten.’

D’66 werd in 1967 vanuit het niets met zeven zetels in de Tweede Kamer verkozen. Maar het systeem ontplofte niet zomaar. D’66 besloot daarom met de polarisatiestrategie van Van Thijn mee te doen. Die wilde een Progressieve Volkspartij, waarin PvdA, D’66 en de in 1968 opgerichte Politieke Partij Radikalen moesten opgaan. Van Mierlo had hier geen moeite mee: hij zag D’66 als een middel, niet als een doel. Het doel was het breken van de macht van de drie confessionele partijen – ARP, CHU en vooral de katholieke KVP.

Zij domineerden sinds 1918 het Nederlandse politieke landschap. De polarisatiestrategie leek aanvankelijk te werken: de aanhang van ARP, CHU en KVP daalde tussen 1967 en 1972 sterk. Toch behaalden PvdA, D’66 en PPR – de partijen die Keerpunt ’72 vormden – geen meerderheid. Het kabinet-Den Uyl moest regeren met ARP en KVP. Dit leidde tot spanningen, vooral tussen premier Joop den Uyl en minister van Justitie Dries van Agt. Die laatste liet in 1977 het kabinet vallen.

‘De polarisatiestrategie heeft ARP, CHU en KVP in elkaars armen gedreven, waardoor zij het CDA konden vormen,’ zegt Smeets. ‘Daarnaast interpreteerde de PvdA de verkiezingswinst van 1977 verkeerd. De sociaaldemocraten behaalden 53 zetels, maar deze winst ging ten koste van de kleine linkse partijen PPR, PSP en CPN. Het was geen overwinning van de polarisatiestrategie. Het CDA, dat in 1977 voor het eerst aan de Tweede Kamerverkiezingen meedeed, had juist een zetel gewonnen ten opzichte van het gezamenlijke verkiezingsresultaat van ARP, CHU en KVP in 1972.’ De PvdA stelde na haar overwinning harde eisen aan het CDA, waardoor er geen tweede kabinet-Den Uyl kwam. CDA en VVD vormden een meerderheid en besloten samen te werken, terwijl de PvdA buitenspel stond. Pas na Den Uyls vertrek in 1986 liet de partij de polarisatiestrategie los. D66 had dit tien jaar eerder gedaan en zichzelf opnieuw uitgevonden als progressieve middenpartij: ‘het redelijk alternatief’.

Pim Fortuyn

Tijdens de kabinetten-Lubbers (1982-1994) en de kabinetten-Kok (1994-2002) domineerde de consensus in de politiek. De debatten over de legalisering van euthanasie en het homohuwelijk tijdens het tweede kabinet-Kok waren weliswaar emotioneel, maar het CDA besloot al gauw om verder verzet te staken en zich aan de nieuwe politieke realiteit aan te passen. Het gevolg was dat de ethisch-religieuze conflictlijn in de Nederlandse politiek sterk aan belang inboette. Dankzij de samenwerking van PvdA en VVD in de kabinetten-Kok was ook het sociaal-economische conflict minder belangrijk geworden.

Maar buitenstaander Pim Fortuyn maakte een nieuwe antithese leidend, die de politiek vandaag de dag nog steeds domineert. Hij richtte zich op de culturele dimensie van politiek: wie zijn ‘wij’ en wie horen daar niet bij? Dit alles ging gepaard met een nieuw politiek narratief waarin een diepgaand conflict tussen het Westen en de islam werd verondersteld, zo schrijft socioloog Merijn Oudenampsen in het artikel ‘De kruistocht van Geert Wilders. De PVV als vertolker van een nieuwe identiteitspolitiek’.

Deze rechtse identiteitspolitiek was in de jaren negentig in de Verenigde Staten ontstaan en vond al snel navolging in Nederland: eerst bij VVD-coryfee Frits Bolkestein en Pim Fortuyn, daarna bij Geert Wilders zelf. Wilders koos voor een radicaler pad dan zijn leermeester Bolkestein. Hij verliet de VVD, richtte zijn eigen partij op – waarvan hij het enige lid is – en ontwikkelde zich tot buitenstaander in een gefragmenteerd politiek bestel.

Hoewel hij invloed wist uit te oefenen op migratiebeleid, bleef de macht lange tijd buiten zijn bereik. Zijn strategie en stijl vertonen duidelijke overeenkomsten met die van de Amerikaanse president Donald Trump, die hem later ook zou inspireren. Trumps opkomst is het resultaat van jarenlange polarisatie binnen de Amerikaanse politiek. Hij kon voortbouwen op het wantrouwen van boze burgers jegens de overheid, dat sinds president Ronald Reagan wijdverspreid is onder Republikeinen. Overheidsinstellingen zouden niet neutraal zijn maar geïnfiltreerd door progressievelingen, als gevolg van hun ‘mars door de instituties’. Trump stelde zich tijdens zijn verkiezingscampagnes op als slachtoffer van een deep state en beloofde het ‘moeras’ van Washington droog te leggen.

Ook Wilders claimt tegengewerkt te worden door de instituties, zoals de media en de rechters. Bovendien verklaarde de PVV in haar verkiezingsprogramma van 2023 de oorlog aan de ‘hoogopgeleiden’, die in tegenstelling tot ‘Henk en Ingrid’ niet het ‘echte’ volk zouden vertegenwoordigen. Beide politici opereren wel in een totaal verschillend politiek systeem. Trump is actief in een tweepartijenstelsel, Wilders in een meerpartijenstelsel. Daardoor heeft hij minder mogelijkheden om alle macht naar zich toe te trekken.

Het succes van Trump toont het ongelijk van Ed van Thijn aan. In 2010 claimde Van Thijn in zijn boek De Formatie dat zijn waarschuwingen uit 1967 achteraf terecht waren: Nederland was dankzij Wilders in een ‘tangdemocratie’ veranderd. Maar Van Thijns pendule-idee is niet noodzakelijkerwijs gezonder voor de democratie. Trump en zijn Make America Great Again-aanhangers

Polarisatie is nu vaak niet inhoudelijk, maar emotioneel

hebben de Republikeinse Partij overgenomen en radicaal naar rechts omgebogen. Tegenwoordig is polarisatie vooral een maatschappelijk probleem. Uit Amerikaans sociologisch onderzoek blijkt dat aanhangers van de Republikeinen en Democraten elkaar steeds meer zijn gaan wantrouwen en haten. Zo erg als in de Verenigde Staten is het in Nederland niet, stellen Nederlandse sociologen, maar het gevaar van verdere maatschappelijke polarisatie ligt nog steeds op de loer.

We spreken daarom met filosoof en polarisatiedeskundige Lammert Kamphuis, auteur van het boek Verslaafd aan ons eigen gelijk. Kamphuis groeide op in een streng-christelijke, sterk op zichzelf gerichte geloofsgemeenschap, de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Hij brak met de kerk, maar ontdekte dat de Nederlandse samenleving de laatste jaren steeds meer op zijn oude kerk is gaan lijken. ‘Mensen zoeken vooral nog contact met gelijkgestemden. We verketteren de ander. Je moet partij kiezen, zelfs als je vooral vragen hebt.’

Kamphuis geeft filosofiecursussen aan het brede publiek, onder meer over polarisatie. Ook spreekt hij veel bij organisaties, overheden en bedrijven. Bijna overal wordt de verharding gevoeld. ‘Wat me opvalt,’ zegt hij, ‘is hoe snel het gesprek verandert van een praktische kwestie naar een identiteitsconflict: ben je vóór of tegen? Aan welke kant sta je?’ Ook media versterken die neiging, merkt hij. ‘Ik hoorde van Alex Datema, voormalig voorzitter van de stichting BoerenNatuur, dat hij acht keer werd gebeld door de redactie van actualiteitenprogramma’s, maar nooit werd uitgenodigd. Hij was te genuanceerd. Ze wilden een botsing: een BBB’er tegenover een D66’er. Geen midden.’

Polarisatie is nu vaak niet inhoudelijk, maar emotioneel. Kamphuis verwijst naar onderzoek van politicoloog Eelco Harteveld, die spreekt over ‘affectieve polarisatie’: mensen denken niet zozeer verschillend, maar voelen vooral sterk negatieve emoties ten opzichte van andersdenkenden. ‘Dat zie je ook in Amerika. Kennissen daar zeggen: we praten niet meer over politiek op het werk of op feestjes. Het ligt te gevoelig.’ In de jaren zeventig en tachtig was er trouwens ook enige affectieve polarisatie, vult Hubert Smeets aan. Liesbeth den Uyl had een persoonlijke hekel aan Dries van Agt en wilde hem in 1987 zelfs niet op de begrafenis van haar man hebben. Maar tegelijkertijd was er ook empathie: toen Hans Wiegel in 1980 op televisie kort na het overlijden van zijn vrouw in tranen uitbarstte, legde Den Uyl een arm om hem heen.

De politieke strijd was fel, maar ging zelden gepaard met morele verachting. Politieke tegenstanders waren geen ‘slechte mensen’, maar vertegenwoordigers van een ander wereldbeeld. Affectieve polarisatie – het idee dat ‘zij’ niet alleen ongelijk hebben, maar ook kwaadaardig zijn – bleef toen nog grotendeels uit.

Twijfelmaker

Kamphuis wordt een beetje moe van al die vaak in beton gegoten meningen, bekent hij. ‘Ik ben liever een twijfelmaker dan een opiniemaker. We wijzen graag anderen op blinde vlekken, maar zien die zelden bij onszelf. Thales van Milete zei al: het is makkelijk om advies te geven aan anderen, het moeilijkst is zelfkennis.’ Zelfkennis begint bij twijfel. ‘We zijn geneigd tegenstrijdigheden in ons hoofd glad te strijken. We buigen de werkelijkheid naar onze overtuiging, zodat die klopt.’

Volgens Kamphuis is ‘perspectivistische lenigheid’ nodig om patronen te doorbreken, door je te verplaatsen in een ander perspectief. Hij verwijst naar Daniel Kahneman, die het brein opdeelt in Systeem Een (snel en automatisch) en Systeem Twee (traag en reflectief). ‘Filosoferen activeert Systeem Twee, waarbij je bewust nadenkt over botsende waarden in plaats van feiten. In discussies kun je vragen stellen zoals: welke waarde vind jij belangrijker – vrijheid, gelijkheid, of veiligheid?’

‘Je moet partij kiezen, zelfs als je vooral vragen hebt’

Politicoloog Tom van der Meer denkt ook in deze richting. In zijn vorig jaar verschenen boek Waardenloze politiek stelt hij dat polarisatie op zich niet slecht is, maar breekt hij een lans voor inhoudelijke discussies. Politieke strijd zou over botsende waarden moeten gaan, niet over de poppetjes of over de vraag welke partij de grootste wordt. Dat gebeurt echter niet.

Het gevolg? Middenpartijen zijn steeds meer op elkaar gaan lijken en technocratischer geworden. In plaats van ‘Het moet anders’ is de boodschap ‘Het kan niet anders’. Radicale partijen links en rechts verzetten zich hiertegen, maar komen niet met realistische oplossingen. Van Thijn wilde de tangdemocratie bestrijden met een nieuw politiek systeem, Tom van der Meer pleit voor een nieuwe politieke cultuur. Toch is dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Middenpartijen zijn nu eenmaal tot elkaar veroordeeld, want er zijn geen linkse of rechtse meerderheden meer te vormen zonder onzalige coalities te sluiten met radicale populisten.

De rancune en het wantrouwen van ‘ongehoorde’ kiezers – ‘tokkies’ en ‘wappies’ maar ook nogal wat ‘wokies’ – tegen ‘het systeem’ is groot. Kun je deze kiezers met redelijke argumenten overtuigen? Accepteren zij het idee van de liberale democratie wel, dat daarin ook ruimte moet zijn voor mensen met een (net iets) andere mening? Of betreft de enige minderheid die zij erkennen henzelf?

Daarnaast: in hoeverre zit ‘de gewone Nederlander’ in deze geïndividualiseerde tijden nog te wachten op grote ideologische debatten? Begrippen als ‘diversiteit en inclusie’, ‘sociale rechtvaardigheid’, ‘rentmeesterschap’ en ‘gespreide verantwoordelijkheid’ zijn al ingewikkeld, om nog maar te zwijgen over concepten als ‘intersectionaliteit’ of ‘politiek met een open Bijbel’.

Ideologie past niet echt bij Nederland, dit ‘land van kleine gebaren’. Het uitgesproken linkse kabinet-Den Uyl was een uitzondering, het uitgesproken rechtse kabinet-Schoof is dat hopelijk ook. In een land waar de democratische marges smal zijn, kan visie het zicht belemmeren als een olifant en het afschudden van ideologische veren voelen als een bevrijding.

Reacties

Gerelateerde artikelen

Maarten: ‘Rechtse partijen zijn als de dood voor de PVV’

Klaas Dijkhoff: ‘Links en rechts moeten samenwerken’

Jesse Klaver: ‘Politici weten wat er moet gebeuren, maar durven dat niet te zeggen’

Welkom bij Maarten!

Maarten van Rossem is 's lands bekendste historicus en Amerikadeskundige. Hij is een veelgevraagd commentator op radio en tv en heeft een eigen blad: Maarten!. Verwacht diepgravende interviews, scherpe analyses en verrassende opinies.

Maak nu gratis kennis met onze journalistiek. In dit dossier hebben wij de mooiste verhalen uit ruim tien jaar Maarten! gebundeld. Lees bijvoorbeeld waarom Baudet gelijk heeft als hij zegt Fortuyns erfgenaam te zijn, wat Maarten van het Nederlandse onderwijs vindt en hoe Amerika het IS-monster gecreëerd heeft.

Wilt u de beste verhalen uit Maarten! in uw mailbox ontvangen? Meld u dan aan voor onze gratis nieuwsbrief.