Maartens films voor het leven
Gepubliceerd op:
Door Maarten van Rossem
Nu streamt Maarten speelfilms op zijn computer, maar er waren tijden dat hij drie keer op een avond een voorstelling bezocht. Veel films is hij vergeten, maar andere zijn hem altijd bijgebleven. Hij heeft een grote liefde voor zwart-wit-, teken- en B- films, kijkt liever Fellini dan de Franse nouvelle vague en de verfilming van The Lord of the Rings viel hem alleszins mee.
Uit Maarten! 2025-2. Bestel losse nummers hier of word abonnee
Mijn ervaringen met het bioscoopwezen vallen uiteen in drie duidelijk onderscheiden fasen. Voordat ik in Utrecht ging studeren had ik op zijn best zeven bioscoopfilms gezien. In Wageningen – de eerste fase – waar ik opgroeide, waren twee bioscopen, City en Luxor. Beide theaters maakten een verwaarloosde en daarom nogal treurige indruk. Afgezien van een enkele opmerkelijke uitzondering waren vrijwel alle bioscopen die ik heb bezocht eigenlijk weinig aantrekkelijk.
Vandaar dat ik ook altijd een hekel heb gehad aan de pauze, waarin je enige tijd samendromde in een sleets ogende foyer met een kleine consumptie in de hand. Het schijnt dat de pauze niet meer bestaat, maar zeker weten doe ik dat niet omdat ik al lang niet meer normaal naar de bioscoop ben geweest. Ik kijk nu al weer jaren op mijn ruim bemeten computerscherm naar gestreamde films. Dat is de ideale derde fase van mijn filmleven. Echte filmliefhebbers vinden dat maar niks; films moet je op een groot scherm zien!
Pixar
Mijn eerste bioscoopervaring was Bambi, die ik bezocht onder mijn moeders begeleiding. Ik vond de film prachtig, maar moest onbedaarlijk huilen bij de scène waar Bambi’s moeder is doodgeschoten en zijn vader hem sonoor verordonneert op te staan en dit bittere lot te accepteren. Pinocchio, misschien iets minder beroemd dan Bambi, bezocht ik met mijn oma. Vooral de stoute jongens die in ezels waren veranderd hebben mij jaren gefascineerd. Toen ik eens door een ezel werd gebeten was ik daar eigenlijk niet verbaasd over; ongetwijfeld was het zo’n kwajongen.
Of het deze ervaringen waren of een aangeboren afwijking zou ik niet weten, maar ik ben altijd dol geweest op tekenfilms. Toen ik vele jaren later enige tijd in Manhattan woonde, ben ik alle klassieke tekenfilms van Disney – die daar allemaal in de middagvoorstelling draaiden – weer gaan bekijken te midden van een immer grote schare kinderen.
Inderdaad, ik ben makkelijk ontroerd
De geboorte van Pixar in 1979 en de lange reeks voortreffelijke producten van dit bedrijf waren een ware zegen voor de wereld. Ik pik er maar een paar uit: Toy Story 1, Up, WALL- E, Ratatouille en Coco. Op uitnodiging van Disney Nederland heb ik Coco moederziel alleen bekeken in een reusachtig theater. Het was maar goed dat ik alleen was, want ik heb het weer niet drooggehouden.
Twee films vond mijn vader in de jaren vijftig zo bijzonder dat hij er samen met mij heen is gegaan. Dat waren Limelight van Chaplin en Porte des Lilas van René Clair, waarin George Brassens, een muzikale held in onze familie, een rol speelde. Van beide films herinner ik mij weinig of niets, ik vermeld ze slechts omdat ik er met mijn vader heen ging. Dat was een uitzonderlijke situatie.
De allereerste film die ik geheel alleen bezocht was de The Crimson Pirate met Burt Lancaster. Ook van die film herinner ik mij vrijwel niets, maar wel heb ik sindsdien een weinig rationele sympathie voor Lancaster. Nog twee ‘Wageningse’ films zijn vermeldenswaard. High Society (1956), die ik zo prachtig vond dat ik nog een keer ben gaan kijken, terwijl het nota bene een musical was en ik mijn hele leven een hekel heb gehad aan musicals. Dan was er nog Les Tricheurs (“Zondaars in spijkerbroek’) van Marcel Carné. Die herinner ik mij alleen vanwege de blote borsten van Pascale Petit.
The Longest Day
Mijn filmbezoek veranderde volledig toen ik in Utrecht ging studeren. Ik had een heel filmleven in te halen. Tussen 1962 en 1970 moet ik honderden films hebben gezien, waarvan ik het overgrote deel ben vergeten. Ik ging soms naar drie films op een avond; eerste avondvoorstelling, tweede avondvoorstelling en de nachtvoorstelling. Ik vermeld hier alleen de films die in mijn geheugen een leven met mij mee zijn gereisd en die ik meestal meerdere malen heb gezien.
Laat ik beginnen met The Longest Day, een blockbuster uit 1962 waaraan meerdere regisseurs hebben gewerkt. Hoewel de historische werkelijkheid van de landing in Normandië onvermijdelijk geweld wordt aangedaan, gaf die film toch, zeker voor iemand die nooit een dergelijke oorlogsfilm had gezien, een vrij overtuigend beeld van die 6de juni 1944. Ik vond en vind de film geweldig; ook Saving Private Ryan heeft The Longest Day niet uit mijn herinnering gewist. De uitspraak ‘Der Führer schläft’ zal ik nooit meer vergeten, evenmin als de brave Pluskat die als eerste de geallieerde schepen zag naderen.

Henry Fonda (rechts) in The Longest Day, 1962.
Van datzelfde jaar 1962 is Lawrence of Arabia van David Lean. De eerste helft van die film is magistraal, hoewel er deels een loopje wordt genomen met de historische werkelijkheid. Maar ach, wie kan dat wat schelen? Het moment dat Peter O’Toole, gezeten op een kameel, op de top van een heuvel aankomt en dan het overweldigende landschap van Wadi Rum voor zich ziet liggen, kan mij nog steeds tranen in de ogen brengen. Alweer? Inderdaad, ik raak makkelijk ontroerd!
Ik kan slechte films warm aanbevelen
Ik ging in Utrecht naar alle films – goede en slechte. Ik kan slechte films warm aanbevelen, omdat zij de beste manier zijn om te leren wat goede films zijn. Daarnaast waren er nog de artistieke films die je gezien moest hebben omdat ze vernieuwend waren; producten van de Franse nouvelle vague. De beroemdste in dit genre was A bout de souffle, de geschiedenis van een jonge Franse crimineel op de vlucht voor de politie, gespeeld door Jean-Paul Belmondo. Dat was toen nog niet de onuitstaanbare ijdeltuit die hij later is geworden. De slotscène waarin hij dodelijk getroffen voortstrompelt, is mij altijd bijgebleven. Het was een film met zeer beweeglijk camerawerk.
Kort daarvoor had een ander product van de nouvelle vague naam gemaakt: Hiroshima mon amour. Die film heb ik wel uitgezeten, maar bepaald niet met genoegen. Dat was totaal anders bij La dolce vita, een van Federico Fellini’s meesterwerken. Iedereen kent op zijn minst één scène uit deze film, die waarin de spectaculaire Zweedse blondine Anita Ekberg in de Trevifontein rondwaadt. Voor zover er een rode lijn in zit, zijn het de avonturen van een louche journalist, die in het spoor van Ekberg de leeghoofdige Romeinse elite leert kennen.
Fellini’s exuberantie was mij liever dan het intellectualisme van de nouvelle vague. Even fantastisch was een paar jaar later zijn Otto e mezzo (81⁄2), over een regisseur met schrijfkramp. En ten slotte in 1973 zijn absolute meesterwerk: Amarcord, over een sprookjesachtige jeugd in Rimini, in het fascistische Italië van de jaren dertig. Zorg dat u die film heeft gezien; alleen al voor de scène waar de jongens dansen op het lege terras van het gesloten luxe hotel.
La dolce vita en Otto e mezzo werden gedraaid in zwart-wit, en dat geldt ook voor The Longest Day. Dat kleur ontbreekt, maakt die films absoluut niet minder. Ik ben zelfs geneigd te denken dat ze daardoor een extra kwaliteit hebben. Zwart-wit past beter bij de abstractie die elke film nu eenmaal is. Als de makers niet oppassen, is een kleurenfilm al heel snel ordinair en kermisachtig.
Daarom twee geweldige zwart-witfilms: Modern Times van Charlie Chaplin, met de fameuze lopende- bandscène, en het onvergetelijke The Third Man met Orson Welles. Bij die laatste is het van belang dat u de gerestaureerde versie ziet, waar het zwart ook werkelijk ongelooflijk zwart is. The Third Man, naar een novelle van Graham Greene, werd opgenomen in het geruïneerde Wenen van kort na de oorlog. Dat decor wordt werkelijk schitterend gebruikt, evenals de reusachtige riolen van de stad. Geen happy end – ook een wonder, al ben ik als oude man een groot liefhebber van happy ends geworden. Tot slot ook in zwart-wit, zeer passend in dit geval: Dr. Strangelove, verreweg de beste film over de Koude Oorlog.
Blade Runner
Er bestaat een begrijpelijke en daarom onvermijdelijke neiging om blockbusters meer aandacht te geven dan de zogenaamde B-films. Met die term wordt al gesuggereerd dat de B-films minder zijn dan de A-films. Dat is een betreurenswaardige zaak. De goed gemaakte, compacte (dus niet meer dan 90 minuten lange) B-film valt vaak te prefereren boven een veel te lange matige A-film. Drie fraaie voorbeelden: Duel, een van de eerste films van Steven Spielberg, een waarschijnlijk spotgoedkoop meesterstuk, Three Days of the Condor, simpel maar voortreffelijk gemaakt, en Robocop van Paul Verhoeven, geestig maar ook interessant.
Een van mijn favoriete regisseurs is Ridley Scott. Hij heeft ook heel matige films gemaakt, maar hier noem ik er twee die pas na enige tijd de waardering kregen die zij verdienen. Dat is in de eerste plaats Blade Runner uit 1982, waarin de vraag wordt gesteld wat eigenlijk een mens van een robot onderscheidt. In Blade Runner speelt Rutger Hauer de rol van zijn leven. De film was aanvankelijk geen succes in de Verenigde Staten, maar werd internationaal al vrij snel een ware cultfilm. De sfeer die de film oproept is in negatieve zin betoverend.
Een tweede, uiteindelijk zeer invloedrijke film van Scott was Alien. Ook aanvankelijk matig gewaardeerd, maar later gezien als een van de beste sciencefictionfilms ooit. Als je het begin van Alien bent vergeten, moet er iets mis zijn met je perceptie. Veel memorabele films moeten het hebben van een ijzersterk begin. Soms is dat zo formidabel dat de hele rest tegenvalt, bijvoorbeeld bij Once Upon a Time in the West.
Een kleurenfilm is al heel snel ordinair en kermisachtig
Ingmar Bergman was in mijn meest actieve bioscoopjaren een fenomeen. Een nieuwe Bergman mocht je niet missen. Wie herinnert zich niet de ridder die schaakt met de dood op een verlaten strand in Het zevende zegel? Bergman was enorm productief en werd alom bewonderd. Zijn films stemden mij onveranderlijk somber. Hoe het mogelijk was dat mijn kennissen na bijvoorbeeld Wilde aardbeien vrolijk naar het café gingen, was mij duister. Ik slofte traag naar huis met onopgeloste existentiële puzzels.
Ik heb diverse Bergman-films tientallen jaren later nogmaals bekeken. Zij vielen mij zonder uitzondering tegen. De enige film die recht overeind bleef, was Fanny och Alexander, een autobiografische film over zijn jeugdjaren. Die herinner ik mij als kleurig en geestig. Ook Scènes uit een huwelijk is de moeite waard. Een film die mij altijd is bijgebleven, hoewel ik hem geen tweede keer heb gezien, is Paris, Texas van Wim Wenders. Het verhaal is te ingewikkeld om in één zin samen te vatten, maar Nastassja Kinski en Harry Dean Stanton zijn geweldig. De ware hoofdpersoon is echter het landschap van de Zuid-Westelijke Verenigde Staten, die immense halfwoestijn met zijn verdwaalde benzinestations.
The Godfather van regisseur Francis Ford Coppola is zonder twijfel de beroemdste gangsterfilm ooit gemaakt. Ook de echte gangsters waren diep onder de indruk; het schijnt dat zij de filmbandieten ijverig imiteerden. Wie iets leest over de voorgeschiedenis van de productie is stomverbaasd dat uit deze verwarring zo’n fantastische film tevoorschijn kwam. Iedereen was erover te spreken, zowel deftige critici als het grote publiek. Wie The Godfather heeft gezien hoeft daarna nooit meer naar een maffiafilm.
Ook de sequels zou ik laten voor wat ze zijn. Is een film succesvol, dan maakt Hollywood prequels en sequels tot de formule tot op de draad is versleten. Bezoek liever een film met een nieuw verhaal!
Klunzige molentjes
Dan is er nog de mega-verfilming van The Lord of the Rings. Omdat ik een groot liefhebber ben van het boek van John Tolkien – ja, ik weet het, het zijn drie delen maar dat lag aan de uitgever, het is één boek – heb ik jarenlang geweigerd die drie films te bekijken. Ten slotte ben ik toch gezwicht en ik moet toegeven dat het me meeviel, al is serieuze kritiek mogelijk. Zo ontbreekt bijvoorbeeld Tom Bombadil, en dat is een gemis.
Mij viel vooral op dat het kwaad vaak overtuigend in beeld is gebracht. De zwarte ruiters doen het geweldig en de tocht door Moria is fraai gedaan. Het goede komt slecht aan zijn trekken, dat begint al met de acteur die Frodo speelt. Die had ik zeker niet gecast. Het Hobbit-dorp met zijn klunzige molentjes en al die gezellige types vond ik ook niks. Galadriel blijft een jonge Engelse actrice met een witte jurk aan. Maar goed, ik kan ermee leven, mits alle filmkijkers ook het boek lezen. The Rings of Power, de miljarden verslindende televisieserie van Amazon, vond ik niet overtuigend.

Het gezelschap in Moria in The Lord of the Rings: The Fellowship of the Ring, 2001.
Na deze opsomming is natuurlijk een onvermijdelijke vraag: valt er een rode draad te ontdekken in mijn filmvoorkeuren? Daar heb ik enige tijd over nagedacht, en vervolgens geconcludeerd dat die er niet is. Mijn filmsentimenten zijn immers sterk gekleurd door de omstandigheden waarin ik de films heb gezien. Het maakt nogal verschil of je als achtjarige met je moeder naar Bambi gaat kijken, of als man van middelbare leeftijd peinst over de dilemma’s die Blade Runner aan de orde stelt.
Soms moet een film spannend zijn, maar dat is niet altijd noodzakelijk. Soms moet een film snel gemonteerd zijn en soms juist zo traag mogelijk. Soms is zwart-wit perfect en soms kleur. Het beste kunt u de films zelf gaan bekijken. Het wonder van onze tijd is dat je ze allemaal in no time kunt vinden.