‘Slechts 65 procent van de Nederlandse scholen haalt het streefniveau’

DOOR MAARTEN VAN ROSSEM EN ALIES PEGTEL

Nederland telt vele experimentele scholen. Het is lang niet altijd duidelijk wat ze willen bereiken, zo blijkt uit een recent onderzoek van de Onderwijsinspectie. Maarten spreekt erover met inspecteur-generaal van het Onderwijs Monique Vogelzang. ‘Wat schort er in hemelsnaam aan het traditionele onderwijs?’

Maarten: ‘Ik ben in 1950 naar de lagere school gegaan. Het ging er vrij gedisciplineerd aan toe en mijn indruk was dat de school prima functioneerde. Als je goed kon leren, zoals ik, dan werd er voor jou iets speciaals verzonnen. Dat deed de onderwijzer vanzelf. Ik had er niet om gevraagd en mijn ouders ook niet, want die kon het allemaal niets schelen. Ik heb nooit goed begrepen wat er mis was met het soort onderwijs dat ikzelf heb genoten. Ik begrijp uit jullie rapport De staat van het onderwijs dat er in Nederland een wildgroei is aan experimentele scholen. Wat schort er in hemelsnaam aan het traditionele onderwijs?’
 
Volgelzang: ‘Er is erg veel vernieuwing in het onderwijs. We zien inderdaad ook een grote groei in het aantal concept- en profielscholen, vooral in het primaire onderwijs en in het voortgezet onderwijs, met name in de categorie havo/vwo. Technasia, tweetalig onderwijs, cultuurscholen – er is van alles.’
 
Maarten: ‘Maar nu hebben jullie kritiek op deze experimentele scholen. Wat deugt er niet aan?

‘Slechts 65 procent van de scholen haalt het streefniveau’

Vogelzang: ‘We zeggen niet dat ze niet deugen. Maar waar wij benieuwd naar zijn, is waar deze scholen eigenlijk naar streven. Het doel van deze nieuwe onderwijsconcepten blijft vrij onduidelijk. Wat moet het allemaal precies opleveren?’
 
Maarten: ‘Hebben de scholen de doelstellingen dan niet duidelijk gedefinieerd?’
 
Vogelzang: ‘Nee, lang niet altijd. Het ontbreekt vaak aan een welomschreven motivatie waarom scholen precies kiezen voor een nieuw onderwijsconcept. Soms spelen ze in op de vraag van ouders, of op de vraag vanuit het vervolgonderwijs, en er zijn ook scholen die met een nieuw concept streven naar samenwerking met scholen in de regio. Wij gaan er in elk geval van uit dat je iets nieuws ontwikkelt omdat je daarmee iets wilt bereiken. We roepen concept- en profielscholen daarom op om hun motieven, ambities en doelstellingen helder in kaart te brengen en de resultaten te meten en te evalueren. Wat is de bedoeling? Ben je opnieuw het wiel aan het uitvinden, of zijn andere scholen bezig met iets vergelijkbaars? Levert het concept kinderen daadwerkelijk iets extra’s op?’

‘De vele toetsen van tegenwoordig zijn nodig om leerlingen gemotiveerd te houden’

Maarten: ‘Met “iets extra’s” doel je op meer dan kennis voor het schriftelijk eindexamen?’
 
Vogelzang: ‘De wettelijke eisen gelden vanzelfsprekend voor alle scholen. Maar we willen weten of de leerlingen op de conceptscholen er in de basis beter van worden, of dat er misschien iets extra’s bij komt met die verschillende vormen van onderwijs. Neem bijvoorbeeld de technasia. Wij zouden willen weten of die leerlingen uiteindelijk beter zijn in techniek. Dat is nu niet duidelijk, want de technasia doen er zelf weinig aan om de resultaten in beeld te brengen. Hetzelfde geldt voor het tweetalig onderwijs: zijn die leerlingen nu beter in Engels? We weten het niet, omdat het niet gemeten wordt.’
 
Maarten: ‘Hoe zijn eindexamenresultaten van die conceptscholen?’
 
Vogelzang: ‘Die verschillen weinig met die van reguliere scholen. Wij hebben zelf peilonderzoeken gedaan voor kunstzinnige oriëntatie en lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs. Je hebt cultuurprofielscholen, je hebt scholen met een sportprofiel…’
 
Maarten: ‘… sportscholen, is dat niet verboden?’
 
Vogelzang: ‘Nee, dat kan allemaal.’

‘Mijn zoon ging ook naar een experimentele school. Soms had hij op een dag alleen een appeltaart gebakken’

Maarten: ‘Dat vind ik een zorgelijke ontwikkeling. De Amerikaanse colleges gaan naar de bliksem omdat de selectie op sportprestaties daar zo belangrijk is dat de rest van het onderwijs in de schaduw raakt.’
 
Vogelzang: ‘Nederlandse scholen met een sportprofiel zetten vaak een speciale vakleerkracht in en besteden meer uren aan sport. Maar als je kijkt naar wat het uitmaakt voor de uiteindelijke prestaties van de leerlingen, dan zie je eigenlijk weinig verschil.’
 
Maarten: ‘Mijn ervaring met experimenteel onderwijs is dat als je kinderen hun gang laat gaan, er meestal weinig van terechtkomt. Mijn zoon ging naar de Werkplaats van Kees Boeke in Bilthoven, ook een experimentele school. Dan vroeg ik wat hij die dag had gedaan en dan zei hij dat hij een appeltaart had gebakken. Sorry, maar dat is natuurlijk zonde van de tijd.’
 
Vogelzang: ‘Als wij kijken naar ons onderwijssysteem in z’n geheel, dan doen we het internationaal nog helemaal niet zo slecht.’
 
Maarten: ‘Maar de resultaten dalen toch?’
 
Vogelzang: ‘De resultaten voor rekenen en taal zijn de afgelopen twintig jaar inderdaad geleidelijk teruggelopen. We hebben het gemiddelde niveau behoorlijk op orde, maar aan de bovenkant dalen de prestaties van onze hoogpresteerders en aan de onderkant neemt de laaggeletterdheid toe. Internationaal zijn we hierdoor gezakt van de top naar de subtop.’
 
Maarten: ‘Mij lijkt dat een uiterst zorgelijke zaak. Wat denkt de overheid hieraan te doen?’

Vogelzang: ‘Het is aan de politiek om te bepalen wat ze hiermee willen. Wij kennen een basisniveau en een streefniveau waaraan scholen moeten voldoen. Slechts 65 procent van de scholen haalt het streefniveau, maar we zien ook dat een groeiende groep scholen het basisniveau niet eens haalt. Scholen signaleren dat wel, maar er worden geen consequenties aan verbonden. Zo komen er kinderen terecht in het vervolgonderwijs, terwijl ze daar op het gebied van taal en rekenen onvoldoende voor zijn toegerust. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Er moet wat ons betreft in elk geval consensus komen over het minimale wat een kind in een schoolcarrière mee moet krijgen.’
 
Maarten: ‘Ik denk dat de schade op het punt van de taal al op de basisschool wordt aangericht.’
 
Vogelzang: ‘Ja, en onderhoud van kennis is heel belangrijk.’
 
Maarten: ‘Dat de hoogpresterende leerlingen afzakken, zou dat niet te maken kunnen hebben met het gebrekkige leerethos in Nederland?’

‘Als je op de middelbare school van leren houdt, dan ben je als jongen een sufkop’

Vogelzang: ‘Dat gebrekkige ethos lijkt inderdaad wel een cultureel fenomeen. De laatste jaren zijn er veel internationale studenten ingestroomd aan de universiteiten en die doen het beduidend beter dan de Nederlandse.’
 
Maarten: ‘Jongens hebben over het algemeen nog veel minder leerethos dan meisjes. Als je op de middelbare school van leren houdt, dan ben je als jongen een sufkop. Mijn hele kennissenkring bestond uit bleke jongens voor wie de meisjes geen enkele belangstelling hadden. De jongens op school die status hadden, waren goed in hockey.’
 
Vogelzang: ‘Wij signaleren ook dat jongens in het voortgezet onderwijs achterblijven bij de meisjes; ze stromen vaker af en blijven vaker zitten.’
 
Maarten: ‘In mijn tijd studeerden er nauwelijks meisjes. Nu is het overgrote deel van de studenten meisje, en iedere docent kan je vertellen dat hij veel liever meisjesstudenten heeft. Die houden zich aan hun beloftes, die schrijven leesbaar, die komen normaal op tijd, houden zich aan de regels. Als meisjes weinig leerethos hebben, dan doen ze toch hun best; dat is des meisjes. Als jongens weinig leerethos hebben, dan lopen ze maximaal de kantjes eraf, eindeloos herkansen – ga zo maar door. Jongens zijn onmogelijk.’

‘Vroeger kreeg je gewoon een beurt voor de klas. Daar waren veel kinderen als de dood voor’

Vogelzang: ‘In het voortgezet onderwijs zijn meisjes in het voordeel omdat ons onderwijs veel taliger is geworden, en meisjes kunnen beter uit de voeten met dat talige dan jongens. Ook zijn ze op jongere leeftijd in staat om te plannen en te organiseren. Het is in het onderwijs heel belangrijk geworden om zo snel mogelijk zelfstandig te kunnen werken. Meisjes zijn daar over het algemeen beter in. Jongens lopen in hun ontwikkeling achter.’
 
Maarten: ‘Jongens kunnen dat pas na hun 25ste.’
 
Vogelzang: ‘Ouders hebben kritiek op het vele toetsen van tegenwoordig, en er wordt inderdaad veel meer getoetst in het onderwijs dan vroeger. Maar wij hebben onderzoek gedaan naar motivatie van leerlingen in het voortgezet onderwijs, en daaruit komt naar voren dat leraren toetsen gebruiken om kinderen bij de les te houden. Eigenlijk zijn die vele toetsen niet echt nodig. Maar leerlingen willen weten wat ze in de klas zitten te doen. Als het niet voor een toets is, neemt de motivatie af.’
 
Maarten: ‘Vroeger kreeg je gewoon een beurt voor de klas. Daar waren veel kinderen als de dood voor, want ook vroeger waren er kinderen die nooit in een boek keken.’
 
Vogelzang: ‘De achterstand van jongens staat al een tijdje in de aandacht, en je ziet nu dat scholen specifieker naar de jongens gaan kijken. Ze observeren waar het het wel goed gaat en waar het blijft hangen. Dat helpt wel. En ter geruststelling van ouders: jongens staan een tijdje stil, maar uiteindelijk halen ze hun achterstand op de arbeidsmarkt weer in.’
 
Maarten: ‘Ik wil aan dit jongensprobleem een ander punt koppelen, dat hiermee samenhangt. Ik heb de indruk dat er een immens schaduwsysteem is opgetuigd naast ons reguliere onderwijssysteem, dat bestaat uit huiswerkinstituten en bijlessen. Daar kun je maar één conclusie uit trekken, en dat is dat het normale onderwijssysteem ernstige defecten vertoont.’
 
Vogelzang: ‘Er is inderdaad een enorme groei in het schaduwonderwijs. Maar een huiswerkklas of bijles is geen vervanging van het onderwijs; het zijn cursussen.’
 
Maarten: ‘Ik heb het zelf gezien bij mijn zoon. Het huiswerkinstituut had magische effecten. En weet je waarom? Discipline. Kinderen zitten daar in kleine klasjes en worden streng gecontroleerd.’ 

‘Een goed diploma is het waardevolste wat je als ouders een kind kunt meegeven’

Vogelzang: ‘Ik zie de groei van huiswerkinstituten als uiting van het grote belang dat tegenwoordig aan onderwijs wordt gehecht. Dat belang is vele malen groter dan vroeger. Ouders zijn tegenwoordig erg bezig met het onderwijs van hun kinderen. Dat begint soms al vlak na de geboorte; dan kiezen ze al een basisschool. Niet alleen ouders, ook werkgevers hechten veel waarde aan een diploma, want dat is het allerbelangrijkste om een baan te krijgen. Het niveau van het diploma doet er niet zozeer toe, het meest waardevol is dat je een papiertje hebt.

Heel lang gold: hoe hoger het onderwijsniveau, hoe beter. Maar dat is niet meer zo. Met bepaalde mbo-diploma’s, waaronder procesoperator, scoor je op de arbeidsmarkt vele malen beter dan met sommige universitaire opleidingen. Een goed diploma is daarom het waardevolste wat je als ouders aan een kind kunt meegeven.’
 
Maarten: ‘Het gaat mij toch om een algemener probleem. We hebben het traditionele onderwijs bij het oud vuil gezet. Intussen hebben we een waaier aan mogelijkheden gecreëerd en een hele poppenkast met tierlantijnen opgetuigd, en onze onderwijsresultaten dalen alleen maar. Ik denk dat dit te maken heeft met het structurele gebrek aan discipline in het onderwijs. Ik zou zeggen: ga niet langer uit van de ingrijpende misvatting dat onderwijs altijd leuk moet zijn.’
 
Vogelzang: ‘Het zijn met name de hoogopgeleide ouders die vragen om vrijere scholen met een speciaal concept of profiel. Buiten de reguliere schooluren spijkeren ze de kinderen wel weer bij op de huiswerkles.’
 
Maarten: ‘Maar als onderwijs heel goed is, is er eigenlijk geen huiswerk nodig.’
 

 

Vogelzang: ‘Er zijn ook scholen met een diverse populatie die zeggen: “Huiswerkklassen kosten geld, en dat is niet voor iedere leerling weggelegd. Wij zijn daarom huiswerkvrij en de extra begeleiding die kinderen nodig mochten hebben, krijgen ze individueel via maatwerk op school.”’

 
Maarten: ‘Uit jouw verhaal blijkt dat veel verschillen direct gerelateerd zijn aan scholen zelf, en niet zozeer aan het onderwijssysteem.
 
Vogelzang: ‘De kwaliteit hangt samen met individuele scholen.’
 
Maarten: ‘Die succesvolle scholen kun je dus eigenlijk heel gemakkelijk aanwijzen. Zou het niet nuttig zijn om daar een lijst van te maken?’
 
Vogelzang: ‘Dat ligt in Nederland politiek nogal ingewikkeld. In ons toezicht mogen we de onderkant in beeld brengen; zeer zwak of onvoldoende, dan voldoe je niet aan de basiseisen. Daarnaast scoort een heel grote groep scholen voldoende, maar binnen die groep bestaat grote diversiteit. Wij mogen op onderdelen wel aangeven wat scholen goed doen. Ze kunnen bij ons ook een verzoek indienen om in z’n geheel beoordeeld te worden. Maar het initiatief daartoe ligt bij de scholen zelf. Het ligt politiek te gevoelig om dit als overheid in kaart te brengen. Dat moet het veld zelf doen.’
 
Maarten: ‘Maar jullie hebben vast wel een idee welke scholen het best presteren?’
 
Vogelzang: ‘Wij doen onderzoek naar scholen die wij als goed en excellent beoordelen. En daaruit blijkt dat goed presterende scholen een goede bestuurder hebben en een goede schoolleider. De schoolleider is echt heel belangrijk, want die neemt goede mensen aan en creëert een goed team. En excellente scholen onderscheiden zich los van de goede medewerkers door een heldere visie en ambities. Vanuit hun focus maken ze duidelijke keuzes, ze hebben zicht op hun leerlingen en weten wat ze willen bereiken.’

Nederland telt vele experimentele scholen. Het is lang niet altijd duidelijk wat ze willen bereiken, zo blijkt uit een recent onderzoek van de Onderwijsinspectie. Maarten spreekt erover met inspecteur-generaal van het Onderwijs Monique Vogelzang. ‘Wat schort er in hemelsnaam aan het traditionele onderwijs?’

Maarten: ‘Ik ben in 1950 naar de lagere school gegaan. Het ging er vrij gedisciplineerd aan toe en mijn indruk was dat de school prima functioneerde. Als je goed kon leren, zoals ik, dan werd er voor jou iets speciaals verzonnen. Dat deed de onderwijzer vanzelf. Ik had er niet om gevraagd en mijn ouders ook niet, want die kon het allemaal niets schelen. Ik heb nooit goed begrepen wat er mis was met het soort onderwijs dat ikzelf heb genoten. Ik begrijp uit jullie rapport De staat van het onderwijs dat er in Nederland een wildgroei is aan experimentele scholen. Wat schort er in hemelsnaam aan het traditionele onderwijs?’
 
Volgelzang: ‘Er is erg veel vernieuwing in het onderwijs. We zien inderdaad ook een grote groei in het aantal concept- en profielscholen, vooral in het primaire onderwijs en in het voortgezet onderwijs, met name in de categorie havo/vwo. Technasia, tweetalig onderwijs, cultuurscholen – er is van alles.’
 
Maarten: ‘Maar nu hebben jullie kritiek op deze experimentele scholen. Wat deugt er niet aan?

'Slechts 65 procent van de scholen haalt het streefniveau'

Welkom bij Maarten!

Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.

InloggenRegistreren

Reacties

Geef een reactie

Gerelateerde artikelen

Maarten van Rossem toetst het onderwijs

Maarten, Vincent en Sis van Rossem over één van hun ergernissen: het Nederlandse onderwijs

De doctorandusfabriek

Welkom bij Maarten!

Maarten van Rossem is 's lands bekendste historicus en Amerikadeskundige. Hij is een veelgevraagd commentator op radio en tv en heeft een eigen blad: Maarten!. Verwacht diepgravende interviews, scherpe analyses en verrassende opinies.

Maak nu gratis kennis met onze journalistiek. In dit dossier hebben wij de mooiste verhalen uit ruim tien jaar Maarten! gebundeld. Lees bijvoorbeeld waarom Baudet gelijk heeft als hij zegt Fortuyns erfgenaam te zijn, wat Maarten van het Nederlandse onderwijs vindt en hoe Amerika het IS-monster gecreëerd heeft.

Wilt u de beste verhalen uit Maarten! in uw mailbox ontvangen? Meld u dan aan voor onze gratis nieuwsbrief.