Waarom het marktdenken failliet is

Door Maarten van Rossem

Door economische problemen in de jaren zeventig kon het neoliberalisme groot worden. Maar inmiddels staat het rotsvaste geloof in de markt op instorten. Want de economie kan niet zonder regulering door de overheid. Een hoofdstuk uit Maarten van Rossems boek Kapitalisme zonder remmen.

Uit Maarten! 20011-3. Bestel losse nummers hier

Sinds de late jaren zeventig was het marktfundamentalisme de dominante beleidsideologie in het rijke, democratische Westen. Deze dwingende ideologie stelt de dat de markt onder alle omstandigheden, in alle denkbare sectoren van het intermenselijke verkeer, de beste, want meest efficiënte oplossingen produceerde.

Regulering van de diverse markten diendet tot elke prijs voorkomen te worden, omdat die tot marktverstoring zou leiden. Daar waar geen marktwerking aanwezig wasis, moest die zo snel mogelijk geïntroduceerd worden. De overheid was is in deze ideologie een kwaadaardige instantie, waarvan de activiteiten zo veel mogelijk beperkt dienden te worden. Dat gold geldt in het bijzonder voor de belastingheffing.

Het marktfundamentalisme heeft in de Verenigde Staten de grootste schade veroorzaakt, maar ook de beleidsinstanties in West-Europa bleken in de jaren tachtig en negentig gevoelig voor de simpele maatschappelijke oplossingen van dit politieke geloof. Een geloof inderdaad, omdat het – zoals we nog zullen zien – met echte markten en hun effecten niet zoveel te maken had.

Voordat het marktfundamentalisme triomfeerde, werd het beleid in West-Europa en de Verenigde Staten bepaald door wat het Grote Economische Compromis werd genoemd. Dat was een product van de langdurige economische stagnatie gedurende de grote economische depressie van de jaren dertig. Die had de overheden gedwongen op zoek te gaan naar pragmatische oplossingen.

De structurele kwaal van de jaren dertig was dat de economie onvoldoende vraag genereerde. Na enige jaren was duidelijk dat alleen de overheid door middel van omvangrijke stimulerende maatregelen kon zorgen voor voldoende vraag. Het was de Engelse econoom John Maynard Keynes die deze ideeën een theoretisch kader gaf. Het pragmatische beleid ontstond echter geheel los van Keynes’ theorie. De theorie was een mooie, legitimerende verklaring achteraf.

 

Fatsoenlijk bestaan

Nadat besloten was dat de overheid voor voldoende vraag moest zorgen, lag het voor de hand om in een samenleving waarin grote groepen werkloos waren of anderszins onder het bestaansminimum leefden, te zorgen voor een fatsoenlijk bestaan voor alle burgers, in combinatie met een redelijke bestaanszekerheid. Daartoe sloten de overheden indien mogelijk akkoorden met alle grote maatschappelijke spelers. Zo ontstonden de moderne interventionistische overheid en de verzorgingsstaat.

Het geheel was een compromis, omdat zowel overheid als werknemers en werkgevers zich erin moesten kunnen vinden. Vandaar ook dat de markt de kern van het economische systeem bleef. Alleen nam de overheid het op zich om die markt te reguleren en bij te sturen, om de onvermijdelijke onrechtvaardigheden die de markt veroorzaakte te compenseren. Het geheel zouden we kunnen beschrijven als een sociaal verantwoorde markteconomie.

Van het einde van de Tweede Wereldoorlog tot halverwege de jaren zeventig was dit Grote Compromis beleidsmatig een groot succes. In West-Europa was sprake van een stormachtige groei, die de gehele regio in het tijdperk van de massaconsumptie deed belanden. In de Verenigde Staten was de groei minder sterk, maar dat viel ook te verwachten, omdat het land aan het begin van deze periode veel welvarender was dan de Europese bondgenoten.

 

Lagelonenlanden

In de loop van de jaren zeventig ging het mis met de beleidsconsensus. Dat was grotendeels het directe gevolg van het ongekende succes in de kwarteeuw daarvoor. De werkloosheid, die jarenlang verwaarloosbaar klein was geweest, begon op te lopen. In de westerse economieën waren de lonen vooral in de jaren zestig enorm gestegen. Daardoor kregen arbeidsintensieve bedrijfstakken zoals de textielindustrie te maken met concurrentie uit lagelonenlanden. Een groot deel van de productie werd naar die landen verplaatst, zodat de werkloosheid in de rijke landen toenam. Deze verdrievoudigde in de jaren zeventig.

De enorme loonstijgingen brachten ook een proces van inflatie op gang, dat aanvankelijk door indexering van de lonen geïnstitutionaliseerd werd. In de late jaren zestig ontstonden allerlei radicale ideeën bij de vakbonden, die van mening waren dat werknemers onvoldoende hadden geprofiteerd van de sterke economische expansie. Linkse partijen en regeringen eisten de ‘vermaatschappelijking van de investeringsbeslissingen’ en ambitieuze nieuwe regelgeving. Daar zagen werkgevers niets in. Zij beschouwden deze nieuwe eisen als een schending van het compromis waarvoor zij hadden getekend.

Zo polariseerden de verhoudingen, temeer omdat het economisch tegenzat in deze jaren. De grote groei was er immers uit. Daar kwam nog bij dat in tal van landen de middenklasse bezwaar maakte tegen de verhoging van de autonome belastingen, zoals accijnzen. Die verhoging was het gevolg van de combinatie van een progressieve inkomstenbelasting en aanhoudende aanzienlijke inflatie.

Deze inflatie in combinatie met de minimale groei van deze jaren werd ‘stagflatie’ genoemd. Op al deze problemen had de beleidsconsensus eigenlijk geen antwoord; de jaren zeventig waren jaren van onzekerheid en beleidsmatige verwarring.

Zonder vrije markt was ook politieke vrijheid onmogelijk volgens Hayek en Friedman

In de jaren van de dominantie van het Grote Compromis had een kleine gideonsbende van economen in de marge van de academische economische wetenschap de beginselen van de klassiek-liberale economische theorie in ere gehouden. Dit gezelschap koesterde een diepe achterdocht ten opzichte van de bemoeizuchtige overheid en meende dat de markt bevrijd moest worden van bureaucratie en regelzucht.

Door de sociaal-politieke polarisatie en verwarring van de jaren zeventig kregen deze klassiek-liberale opvattingen de kans zich te ontwikkelen tot een bruikbaar alternatief voor het Grote Compromis. Na 1977 raakten steeds meer beleidselites overtuigd van de juistheid van deze liberale opvattingen, die nu onder de naam ‘neoliberalisme’ aan hun zegetocht begonnen.

 

Levensgevaarlijke onzin

De meest prominente woordvoerders van de nieuwe ideologie waren Friedrich Hayek (1899-1992) en Milton Friedman (1912-2006). Hayek kreeg in 1974 de Nobelprijs voor de economie en Friedman twee jaar later – een teken van de veranderingen in economische opvattingen.

Voor Hayek en Friedman was het marktfundamentalisme veel meer dan een bruikbare economische aanpak. Voor hen was de vrije markt een Weltanschauung; zonder vrije markt was ook politieke vrijheid onmogelijk. De ware, vitale democratie was uiteindelijk gebaseerd op de vrije markt. Zo bezien was het neoliberalisme meer een politieke filosofie dan een economische doctrine.

Hayek zag de markt als een zeer complex informatieverwerkend systeem. Geen enkele deelnemer aan die markt beschikte over alle informatie die door die markt was verwerkt. Vandaar dat economische planning door de overheid volgens Hayek levensgevaarlijke onzin was.

Ook de overheid kende niet alle marktinformatie, en dus zou haar interventie automatisch leiden tot marktverstoring, als de plannende overheid al niet de hele markt opdoekte. Waar de markt niet of slecht functioneerde, was het onmogelijk de juiste prijs van goederen en diensten te bepalen, en dat betekende dat het toedelingsmechanisme niet goed werkte. Resultaat: economische inefficiëntie en binnen de kortste keren politieke dwang.

Hayeks boek The Road to Serfdom was al in de jaren veertig in de VS Verenigde Staten ter rechterzijde een groot succes. Zowel Ronald Reagan als Margaret Thatcher beweerde sterk door Hayek te zijn beïnvloed, al betwijfel ik eerlijk gezegd of Reagan ooit een letter van Hayek heeft gelezen.

Milton Friedman ontwikkelde zich in de jaren vijftig tot een uitgesproken criticus van Keynes’ theoretische rechtvaardiging van de stimulering van de vraag door de overheid. Zijn veronderstelling daarbij was dat de burgers in hun dagelijkse economische handelen een heel aardig intuïtief idee hadden van de werking van de economie.

Hij vergeleek economisch handelende burgers met biljarters die volgens hem geen idee hadden van de natuurkundige principes die aan hun caramboles ten grondslag lagen, maar ze wel maakten. Zo was het ook in de economie, aldus Friedman. Burgers anticipeerden op de gevolgen van overheidsinterventies in de economie, en dat had tot gevolg dat dergelijke interventies op de middellange termijn niet effectief waren en zelfs inflatiebevorderend werkten.

 

Immer efficiënte markt

Als de overheid telkens probeerde een stagnerende economie te stimuleren, zou dat leiden tot inflatie plus stagnatie, en laat dat nu net het grote macro-economische probleem van de jaren zeventig zijn geweest. De inflatie kon volgens Friedman het best worden bestreden door de geldhoeveelheid telkens precies met de groei van de economie mee te laten groeien. Dat was het zogenoemde monetarisme, dat in de praktijk van het echte beleid onderuit werd gehaald doordat niemand precies wist wat eigenlijk de geldhoeveelheid was.

Volgens de marktfundamentalisten moest de economie bevrijd worden van de overheid. De overheid loste geen economische problemen op, maar creëerde die juist. De overheid zelf was het probleem. Zij functioneerde als een permanente rem op de economische dynamiek. Zou zij eenmaal zijn gestopt met haar macro-economische bemoeizucht, dan zou alles anders worden. De dynamiek van de bevrijde economie zou fenomenaal zijn.

Het idee van de immer efficiënte markt kreeg steun vanuit de analyse van de koersfluctuaties aan de aandelenbeurs van Wall Street. Hoe men die koersbewegingen ook had geanalyseerd, ze leken arbitrair te zijn – een random walk, zoals werd gezegd. Vandaar het oude beursadagium: ‘You can’t beat the market.’ Beursgoeroes waren oplichters. Als je apen darts liet gooien naar een lijst van beursgenoteerde fondsen en je belegde in de fondsen met een gaatje, deed je het niet slechter dan beleggers die er denkwerk in hadden gestoken.

Als de beurs kennelijk een werkelijk efficiënte markt vormde, zo opperden academische economen, zou dan niet de hele economie kunnen worden beschreven als een efficiënte markt? Dan zou de hele economie zich namelijk laten vangen in een rigoureuze mathematische beschrijving: de economie als elegant wiskundig model. Maar meer dan een model was het niet – zeker niet de werkelijkheid.

Deze theoretische overwegingen werden echter misbruikt door ideologen van de markt om zich een schijnbaar onomstotelijk, wetenschappelijk gefundeerd gelijk te verschaffen.

 

Kuddegedrag

Het zou mooi zijn geweest als het waar was, alsof je mathematisch hebt bewezen dat ons na de dood een eeuwig leven wacht. Maar de efficiënte- markttheorie is, net als de overtuiging dat er een hiernamaals bestaat, niet meer dan een geloof.

Dat markten in de werkelijke economie helemaal niet efficiënt zijn, leren het gezonde verstand en de eenvoudige eigen waarneming.

Dat begint al bij de aandelenbeurs. Die wordt soms jarenlang lachwekkend overgewaardeerd, om vervolgens dramatisch in te storten. Denk aan de late jaren twintig en de tweede helft van de jaren negentig.

De beurs is dus niet alleen een ‘random walk’. Er zijn wel degelijk beleggers die het permanent beter doen dan de markt. Neem bijvoorbeeld de beste belegger van de afgelopen halve eeuw, Warren Buffett. Die heeft met nadruk verklaard dat de efficiënte-markthypothese onzin is.

Juist het kapitalisme kan het niet zonder een efficiënte overheid stellen

De meeste markten worden geteisterd door monopolies of oligopolies, of verstoord door kartelafspraken. Vaak is het juist de vermaledijde overheid die moet zorgen dat de sterkste marktpartijen er niet helemaal een potje van maken. Markten kunnen het niet stellen zonder goede regulering, die ook daadwerkelijk wordt nageleefd.

Hoe zit het dan met die economisch biljartende burgers van Friedman? Daar zit er ongetwijfeld weleens een bij die een paar leuke caramboles kan maken, maar de meeste burgers maken er nooit een doordat zij ook intuïtief geen enkel benul van de economie hebben.

Juist op het hoogtepunt van het efficiënte- marktgeloof, in de laatste twee decennia van de vorige eeuw, raakte de economische wetenschap geïnteresseerd in behavioral economics, een tak van wetenschap die we zouden kunnen omschrijven als de economie van het menselijk gedrag. Onderzoek maakte nog eens duidelijk wat we allemaal eigenlijk al wisten: de mens is bepaald geen Homo economicus.

Zijn economisch handelen is irrationeel op zeer voor de hand liggende wijze. Hij overschat de betekenis van zijn eigen ervaringen, net als die van plotselinge, dramatische gebeurtenissen. De meest irrationele gevolgen heeft ongetwijfeld het kuddegedrag van de mens. Hij koopt bijvoorbeeld aandelen als iedereen dat doet en verkoopt ze ook weer als iedereen dat doet. De resultaten zijn bekend.

De beleidsveranderingen van de afgelopen kwarteeuw werden natuurlijk niet slechts veroorzaakt door het nieuwe geloof in de markt. Veel van die veranderingen hadden praktische oorzaken en zouden zich ook zonder marktgeloof hebben voorgedaan. Wel werd het geloof telkens gebruikt als maatregelen van een schijnbaar objectieve noodzaak moesten worden voorzien. Het had een legitimerende werking.

 

Kwieke dienstverleners

De drie kernpunten van de nieuwe beleidsagenda waren deregulering, privatisering van overheidsbedrijven en belastingverlaging. Deregulering zou de markt bevrijden van hinderlijke regelzucht en een fenomenale groei mogelijk maken.

Privatisering zou bureaucratische organisaties onderwerpen aan de tucht van de markt en daardoor een zeldzaam heilzame werking hebben. Logge overheidsbedrijven zouden veranderen in kwieke, klantvriendelijke dienstverleners. Belastingverlaging zou een zo ongemeen stimulerend effect op de economische groei hebben dat na enige tijd de belastingopbrengsten hoger zouden zijn, ondanks het lagere tarief.

Overheid en belastingheffing zijn systematisch verdacht gemaakt en onrechtvaardig genoemd

Een enkele maal hebben deregulering en privatisering positieve gevolgen gehad, maar over de hele linie waren de effecten ronduit teleurstellend, of zelfs rampzalig. De ingrijpende deregulering van de Amerikaanse financiële industrie veroorzaakte, in combinatie met de goedkope-geldpolitiek van de centrale bank en de economische onevenwichtigheden in de wereldeconomie, de mondiale ramp van de kredietcrisis.

Privatisering van overheidsbedrijven had maar al te vaak tot gevolg dat de dienstverlening minder werd, de kosten hoger en dat daarbij de directie tienmaal zoveel ging verdienen. Belastingverlaging heeft nergens geleid tot hogere opbrengsten bij een lager tarief. Privatisering betekende ook vaak dat overheidsbedrijven voor veel te weinig geld haastig werden verkocht. Dat was een vorm van diefstal uit de nationale schatkist. Belastingverlaging heeft nergens geleid tot hogere opbrengsten bij een lager tarief.

Of de groei in de westerse landen in de jaren negentig het gevolg is geweest van het neoliberale beleid is zeer de vraag. De problemen van de jaren zeventig waren het resultaat van de successen van de periode 1945-1975. Vervolgens was er gedurende een decennium sprake van een pijnlijke herstructurering van de westerse economieën. Daarna trok de groei weer aan. Wellicht was dat ook gebeurd zonder neoliberale agenda. De eerlijkheid gebiedt om toe te geven dat we het nooit zullen weten.

De neoliberale agenda werd zowel door linkse als door rechtse politici uitgevoerd, zoals indertijd ook het Grote Compromis. Linkse politici stelden dat zij streefden naar een ‘derde weg’, waarmee een sociaal verantwoord neoliberalisme werd bedoeld. Dat had hier en daar wel enig effect, maar het was en bleef een agenda die nadelig was voor armen en uitkeringsgerechtigden, en voordelig voor de welgestelden.

Bijna overal namen de inkomensverschillen toe, zij het nergens zo extreem als in de Verenigde Staten. Verzorgingsstaten werden overal gesaneerd, al wisten de bijbehorende instituties de neoliberale hervormingsdrift redelijk te overleven. Dat kwam doordat de verzorgingsstaten overal bij ruime meerderheden populair waren.

 

Zwakste schouders

Nu de kredietcrisis nog eens onmiskenbaar duidelijk heeft gemaakt dat ongereguleerde markten veel ellende kunnen veroorzaken, is het met de overtuigingskracht van het marktfundamentalisme wel zo’n beetje gedaan. De overheid zal een aantal zaken opnieuw moeten reguleren. Dat is deels al gebeurd, hoewel het de vraag is of het voldoende zal blijken te zijn, aangezien aan de speculatieve cultuur in de financiële sector niets veranderd lijkt te zijn.

De omvangrijke sociale en economische kosten van de neoliberale agenda zijn onveranderlijk afgewenteld op de zwakste schouders. De enorme winsten zijn geprivatiseerd en de nog grotere verliezen gesocialiseerd. Daar zou toch op z’n minst iets aan gedaan moeten worden, al ziet het daar op dit moment helemaal niet naar uit.

Wanneer we ervan uitgaan dat de mondialisering van de economie een onvermijdelijk en deels ook lovenswaardig proces is, zou het sociaal-economische beleid van de naaste toekomst erop gericht moeten zijn de sociale kosten van dat proces op te vangen door een niet verder te saneren verzorgingsstaat.

Daarbij zal het jaren kosten om de retorische schade van het neoliberalisme te herstellen: overheid en belastingheffing zijn systematisch verdacht gemaakt en onrechtvaardig genoemd. Dat was en is onverantwoord, omdat juist het kapitalisme het niet zonder een efficiënte overheid kan stellen. Het kapitalisme is bij uitstek een systeem dat zichzelf in de voet schiet als het niet op tijd wordt ontwapend.

Door economische problemen in de jaren zeventig kon het neoliberalisme groot worden. Maar inmiddels staat het rotsvaste geloof in de markt op instorten. Want de economie kan niet zonder regulering door de overheid. Een hoofdstuk uit Maarten van Rossems boek Kapitalisme zonder remmen.

Uit Maarten! 20011-3. Bestel losse nummers hier

Welkom bij Maarten!

Maak eenmalig een gratis account aan en krijg toegang tot al onze artikelen. Lees gratis op onze site en ontvang elke twee weken nieuws, diepgravende artikelen, interviews, evenementen en acties van Maarten! in uw mailbox.

InloggenRegistreren

Reacties

Geef een reactie

Gerelateerde artikelen

‘Stop met sparen, geld moet rollen’

Waarom de belangrijkste uitvinding aller tijden niet uit China kwam

Geschiedenis? Je leert er (n)iets van

Welkom bij Maarten!

Maarten van Rossem is 's lands bekendste historicus en Amerikadeskundige. Hij is een veelgevraagd commentator op radio en tv en heeft een eigen blad: Maarten!. Verwacht diepgravende interviews, scherpe analyses en verrassende opinies.

Maak nu gratis kennis met onze journalistiek. In dit dossier hebben wij de mooiste verhalen uit ruim tien jaar Maarten! gebundeld. Lees bijvoorbeeld waarom Baudet gelijk heeft als hij zegt Fortuyns erfgenaam te zijn, wat Maarten van het Nederlandse onderwijs vindt en hoe Amerika het IS-monster gecreëerd heeft.

Wilt u de beste verhalen uit Maarten! in uw mailbox ontvangen? Meld u dan aan voor onze gratis nieuwsbrief.