De greppel tussen stad en land
Gepubliceerd op:
Door Bart de Koning • Illustraties Pinkt
Verdwijnende buslijnen, doktersposten en dorpswinkels geven mensen het gevoel dat Den Haag niet naar ze omkijkt. Maar hoewel het platteland er soms bekaaid afkomt, valt het met de kloof tussen de Randstad en ‘de regio’ wel mee. De echte kloof in Nederland loopt tussen arm en rijk.
Uit Maarten! 2025-2. Bestel losse nummers hier of word abonnee
Is er een kloof tussen stad en platteland? Wie het nieuws een beetje volgt, zou denken van wel. Boze Groningers die zich in de steek gelaten voelen door Den Haag, boze Zeeuwen die zich tekortgedaan voelen omdat het Korps Mariniers toch niet naar Vlissingen komt, boze boeren die de snelwegen blokkeren – het broeit en rommelt in de regio.
In de provincie is het wantrouwen tegen de politiek groter dan in de Randstad. Die onvrede is, na migratie, misschien wel het belangrijkste thema voor de grootste partij van Nederland, de PVV. De Limburger Geert Wilders lééft als politicus van de kloof tussen zijn achterban en de Randstedelijke ‘elite’. Hij noemde onze boerensector in zijn laatste verkiezingsprogramma ‘de beste ter wereld!’, en zei dat het afgelopen moest zijn met de ‘boerenhaat’ en de ‘totale hetze’ tegen boeren.
De BBB benoemde de kloof expliciet in haar verkiezingsprogramma: ‘De kloof is een natuurlijk onderdeel van Nederlands culturele en sociale landschap.’ Omdat de kloof nu eenmaal een gegeven is, moet het bestuur gedecentraliseerd worden, is de gedachte: minder Den Haag dus, en meer macht voor de regio. ‘Aandacht voor kleine plaatsen en dorpen’ staat ook in de top tien van het Nieuw Sociaal Contract van Twentenaar Pieter Omtzigt, die inmiddels Den Haag weer verlaten heeft. Het Twentse noaberschap en het Friese mienskip ‘zijn waarden die steeds belangrijker zullen worden’. De term regio komt 71 keer voor in het programma en NSC pleit voor een nieuw kiesstelsel, waarin volksvertegenwoordigers meer binding hebben met hun regio.
Rijke delen van Nederland betalen voor de armere
De VVD is natuurlijk vanouds Haagse incrowd, maar voelt de regionale onvrede ook al een tijdje. De liberale veteraan Johan Remkes bracht in 2022 een rapport uit over de stikstofcrisis. In de gesprekken die hij daarvoor had gevoerd, merkte hij dat de kloof steeds groter werd. ‘Mensen ervaren een groeiend verschil tussen de Randstad en het landelijk gebied, tussen stad en platteland. Niet alleen in culturele waarden, maar ook in economische positie en in kansen. Voorzieningen waar aan gehecht wordt, verdwijnen. Een goed voorbeeld is zichtbaar in dorpen waar zowel de laatste bushalte als de laatste pinautomaat recent is verdwenen.’ Remkes is geen doorsnee Haagse regent – uit de mond van de shag rokende Groninger was het een geloofwaardige boodschap.
Het zal dan ook niet verbazen dat de vier regeringspartijen er in hun regeerprogramma op hameren dat elke regio telt. Het woord ‘regio’ of ‘regionaal’ komt 109 keer voor in de tekst. ‘Stad’, ‘steden’ of ‘stedelijk’ maar 14 keer. ‘Landbouw’ wordt 48 keer genoemd, ‘industrie’ slechts 22 keer.
De kloof tussen stad en platteland bestaat dus echt – althans in Den Haag. Minister Judith Uitermark (NSC) van Binnenlandse Zaken is nu bezig om het plan voor het nieuwe kiesstelsel van haar eigen partij uit te werken tot een wetsvoorstel. De bedoeling is dat 125 van de 150 Kamerleden via regionale lijsten gekozen gaan worden. Daarmee wordt de ‘worteling van de volksvertegenwoordiging in de samenleving vergroot’.
De vraag is welk probleem hiermee opgelost wordt. Weekblad EW turfde uit welke provincies de Kamerleden komen. Noord- en Zuid-Holland zijn oververtegenwoordigd, maar dat geldt ook voor Groningen en Overijssel, die meer parlementariërs leveren dan je op grond van inwonersaantallen mag verwachten. In dit voorstel is de woonplaats het bepalende element voor kiezers – alsof leeftijd, geslacht, opleiding, beroep, inkomen en politieke voorkeur niet veel belangrijker zijn.
Subsidiepotten
Wetenschappers zijn er niet van overtuigd dat die kloof tussen stad en land er echt is. Om te beginnen is het beeld van de kloof veel te simplistisch. Er bestaan verschillende kloven – of beter gezegd: die worden gevoeld. Er is een kloof tussen de Randstad en de rest van het land en er is een kloof tussen stad en platteland. Maar dat zijn nog steeds te simpele beelden: er is namelijk ook veel platteland in de Randstad en er zijn veel grote steden in de provincie.
Er is inderdaad meer onbehagen over de politiek op het platteland dan in de Randstad, zo blijkt uit onderzoek van Twan Huijsmans en Emily Miltenburg voor het Sociaal en Cultureel Planbureau. Maar de verschillen binnen die regio’s of steden zijn vaak groter. Denk bijvoorbeeld aan de kloof tussen herenboeren en werkende armen op het Groningse platteland. En dan zijn er ook nog veel gemeentes die tussen stad en land in zitten, zoals Velsen. In het noorden van de gemeente ligt IJmuiden, met veel praktisch opgeleide werknemers van Tata Steel. In het groene zuiden lopen de villawijken naadloos over in die van Bloemendaal. Hoe dieper je in de data duikt, hoe genuanceerder het beeld wordt. Opleidingsniveau en inkomen zijn veel bepalender voor vertrouwen in de politiek dan woonplaats.
Daarbij is het lastig te achterhalen of er echt objectieve redenen zijn om zich achtergesteld te voelen of dat het meer een gevoel is. Politici als Geert Wilders, Pieter Omtzigt en Caroline van der Plas versterken het gevoel dat er een kloof is door er steeds op te hameren. ‘Zodra je denkt dat iets bestaat, ga je ernaar leven,’ zo stelde Koen Salemink, universitair docent culturele geografie aan de Rijksuniversiteit Groningen een paar jaar geleden. Hij noemde de kloof ‘niet veel meer dan een gevoel van afstand tussen stedelijke gebieden – of de Randstad – en de rest van Nederland’.
Het lastige daarbij is dat het platteland vrijwel altijd gelijkgesteld wordt aan de boeren, terwijl tegenwoordig nog slechts twee procent van de beroepsbevolking in de landbouwsector werkt. Het aantal boerenbedrijven daalde van zo’n 450.000 in 1950 tot ongeveer 50.000 nu. Wilders suggereert dat al die boeren zijn weggepest. Dat is onzin: mede door riante subsidies en grootschalige ruilverkavelingen zijn boerderijen veel groter en efficiënter geworden. De leegloop van het platteland is al sinds de uitvinding van de ploeg een onvermijdelijk historisch proces. De landbouwsector is de afgelopen decennia zeker niet tekortgedaan. Traditioneel gaat het grootste deel van de Europese begroting naar landbouw – en het is van oudsher de enige bedrijfstak met een eigen ministerie om de belangen te behartigen. Dan zijn er in Brussel nog talloze subsidiepotten voor plattelandsontwikkeling. Denk aan natuurherstel, infrastructuur, bevordering van toerisme of bijvoorbeeld het herstellen van oude forten en militaire linies.
Daarnaast zijn er nog puur Nederlandse geldstromen. Zo hebben de provincies de afgelopen jaren voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied zo’n twee miljard euro ontvangen, waarvan de helft ‘direct zou moeten landen op het boerenerf’. De verdeling ervan is voor een buitenstaander nogal ondoorgrondelijk: Zeeland krijgt vrijwel niets, Drenthe meer dan 300 miljoen euro. Friesland krijgt 200 miljoen, Groningen amper een kwart daarvan.
De overheid heeft de afgelopen decennia, met wisselend succes, de nodige pogingen gedaan om werkgelegenheid naar de provincie te verplaatsen: KPN ging naar Groningen, het Kadaster en de Belastingdienst naar Apeldoorn. De Eemshaven kreeg een zwaar gesubsidieerde bananenterminal, die gierend failliet ging. Wel succesvol was de steun voor chemiebedrijf DSM, dat na de sluiting van de mijnen nieuwe welvaart bracht in Limburg. Born kreeg een autofabriek, de regio Eindhoven ASML. Regionale vliegvelden bij Groningen en Maastricht zijn verlieslatend en kunnen alleen op staatssteun draaien. Omgekeerd zitten omwonenden bepaald niet te wachten op de opening van de luchthaven bij Lelystad, waar al honderden miljoenen euro’s in zitten.
Schaalvergroting
Bij alle nostalgische gevoelens die nu in Den Haag leven over meer invloed voor de regio en het platteland is het goed om ook naar de geschiedenis te kijken. Tot ver in de negentiende eeuw waren gemeentes zelf volledig verantwoordelijk voor hun eigen financiën, zo memoreert de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) in een essaybundel. Dat leidde tot grote ongelijkheid: gemeentes met veel arme inwoners hadden hoge uitgaven maar weinig rijke burgers om te belasten. Omgekeerd hadden rijke gemeentes weinig kosten en kwamen ze makkelijk aan geld.
Zo betaalde een inwoner van Wassenaar met een inkomen van 5000 gulden in 1927 slechts 52,91 gulden aan gemeentelijke inkomstenbelasting. In Steenwijk was dat 683,63 gulden. Gemeentes beconcurreerden elkaar met die tarieven, beschrijft de ROB. Zo stond er op het poststempel van de gemeente Voorschoten de tekst: ‘Aangenaam wonen, lage belastingen’. Het actief weglokken van rijke burgers maakte de verschillen tussen arme en rijke gemeentes alleen maar groter.
Opleiding is bepalender voorpolitieke opvattingen dan woonplaats
Als reactie daarop nam het Rijk steeds grotere delen van de begrotingen van provincies en gemeentes voor zijn rekening. Nu komt zo’n 90 procent van het geld uit Den Haag. Dat is dus in feite een gigantische herverdelingsoperatie, waarmee rijke delen van Nederland betalen voor de armere. Een bijkomend e ect is dat het Rijk ook een groot deel van het gemeentelijk beleid voorschrijft. Wie betaalt, bepaalt.
Naast de Brusselse geldstromen en de begrotingen van provincies en gemeentes hebben ook ministeries eigen geldstromen, bijvoorbeeld voor zorg, ov en onderwijs. Of ‘het platteland’ daarbij achtergesteld of verwaarloosd wordt, is lastig te zeggen. Uit onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving bleek vorig jaar inderdaad dat door bezuinigingen de reistijd naar voorzieningen als ziekenhuizen, scholen en werk in sommige gevallen langer was geworden, vooral ’s avonds en in het weekend op het platteland.
Daarbij moet wel bedacht worden dat schaalvergrotingen landelijk beleid zijn: overal fuseren ziekenhuizen en scholen. Alleen blijft er dan in grotere plaatsen ten minste één vestiging over – in een dorp niet. Hetzelfde geldt voor snijden in openbaar vervoer: als er in Amsterdam een halte of een tramlijn wordt opgeheven is de verontwaardiging net zo groot als op het platteland en ontploft de brievenbus van Het Parool. Het verschil is natuurlijk dat er in de stad altijd nog ander ov is, terwijl een dorp harder wordt getroffen.
Lelylijn geschrapt
Al met al valt het wel mee met de achterstand van het platteland, zo concludeerde de Groningse transportgeograaf Felix Pot in 2023 in zijn proefschrift over bereikbaarheidsproblemen in landelijke gebieden. Slechts 12 procent van alle plattelandsbewoners ondervindt problemen bij het bereiken van bestemmingen. Dat is maar iets meer dan de 8 procent die elders in het land tobt met vervoer. Dat komt vooral door de auto, die alles makkelijk bereikbaar maakt.
Verreweg de meeste inwoners van het platteland klagen niet over bereikbaarheid. Ze hebben zelf gekozen voor de rust en de ruimte en vinden het wel handig dat voorzieningen zoals pinautomaten, winkels en bibliotheken nu geconcentreerd zijn.
De echte kloof ligt hier tussen mensen met en zonder auto. De 12 procent zonder auto is wél de klos als er een buslijn of buurtwinkel verdwijnt. ‘Sommige politici zijn gebaat bij het “kloofverhaal” en veel kiezers geloven erin,’ vertelde Pot na zijn promotie. ‘Mensen op het platteland zijn ertegen als een bushalte wordt opgeheven, zelfs als ze nooit gebruikmaken van het ov. Want ze vinden het oneerlijk. Tegelijkertijd beloven politici de achterstelling van het platteland tegen te gaan door voorzieningen als buslijnen terug te brengen. Maar dat is vooral symboolpolitiek. Het is een oplossing waar slechts een kleine groep baat bij heeft, maar aan lege bussen heeft niemand iets en het is ook nog eens slecht voor het milieu.’
Vooral spoorlijnen roepen veel emoties op. Het kabinet besloot bij de Voorjaarsnota om de Lelylijn van de Randstad naar Noord-Nederland te schrappen. Het geld wordt gebruikt om de Nedersaksenlijn aan te leggen, van Groningen naar Enschede via Emmen. ‘Blijdschap en onbegrip over besluit kabinet over spoorlijnen Noord-Nederland,’ vatte de NOS de emoties samen. Los van de vraag welke burgemeesters blij en verdrietig werden van het besluit, was het vooral een bezuiniging. Voor de Lelylijn was 3,4 miljard gereserveerd, de Nedersaksenlijn kost 1,9 miljard euro.
Vooral spoorlijnen roepen veel emoties op
Dat lijkt snel bespaard, maar de Lelylijn was onderdeel van een Europees netwerk tussen Amsterdam, Bremen en Kopenhagen. Brussel wilde daarom zo’n 30 procent betalen, maar naar dat geld kan Nederland nu waarschijnlijk fluiten, zo waarschuwde Europarlementariër Tom Berendsen van het CDA in het AD.
Daarnaast moet het effect van een nieuwe spoorlijn ook weer niet overdreven worden. In december 2012 werd de Hanzelijn tussen Lelystad en Zwolle geopend, met een nieuw station in Dronten. Omdat die stad daarvoor geen station had, besloot het Planbureau voor de Leefomgeving te kijken wat het effect was van een aansluiting op het spoor. Dat viel tegen: ‘Na de aansluiting van Dronten op de Hanzelijn is het aandeel bestaande inwoners met betaald werk in die plaats niet meer toegenomen dan in de controlebuurten. Ook zijn ze niet meer uren gaan werken. Als het doel is de werkloosheid te verminderen, dan lijkt een nieuwe spoorlijn dus geen effect te hebben.’
Dit kabinet doet zich graag voor als de kampioen van de regio, de praktijk valt tegen. Ook met PVV-veteraan Fleur Agema als minister van Volksgezondheid verdwijnen de spoedeisende hulp, de intensive care en het geboortecentrum uit ziekenhuis Zuyderland in Heerlen. Maar de grootste pijn zit niet in het snijden in lokale zorg of in het schrappen van de Lelylijn.
Transitiefonds
Uitgerekend de boeren hebben de zwaarste bezuiniging voor hun kiezen gekregen. Het vorige kabinet had een Transitiefonds klaarstaan van 24 miljard euro, om boeren te helpen met vergroenen. Daar heeft het nieuwe kabinet een einde aan gemaakt, Vooral spoorlijnen roepen veel emoties op omdat de regeringspartijen de ophef over stikstof en milieu zwaar overtrokken vinden. In plaats ervan is er geld gekomen voor landbouwinnovatie, mest en natuurbeheer.
Al met al is er tot 2035 10 miljard euro minder beschikbaar dan er in het Transitiefonds zat, zo becijferden ambtenaren. Hoe je dat ook probeert te verkopen: het is tien miljard minder voor landbouw. Daar passen de bezuinigingen op onderwijs of ‘linkse hobby’s’ zoals ontwikkelingssamenwerking en de publieke omroep moeiteloos in.
De echte kloof zit tussen mensen met en zonder auto
Nederland tobt nu al decennia met stikstof. Alle beloftes aan boeren over heronderhandelen in Brussel, juridische geitenpaadjes, slimmere meettechnieken en ‘innovatie’ hebben het probleem alleen maar voort laten etteren. De enige oplossing is minder stikstof uitstoten. Met de 24 miljard uit het Transitiefonds hadden grote vervuilers riant uitgekocht kunnen worden. Dat had zonder drama’s gekund: er zijn sinds 1950 al zo’n 400.000 boerenbedrijven verdwenen, zonder ophef.
In plaats daarvan blijven PVV, BBB, NSC en VVD de boeren maar paaien. Die zijn goed voor slechts 1,9 procent van de totale toegevoegde waarde van onze economie en dat belang neemt gestaag af: een halve eeuw geleden was het nog ruim 6 procent. De industrie, dienstverlening, handel, transport, bouw, banken en ICT zijn allemaal veel groter en vaak ook strategisch veel belangrijker.
Het wordt tijd om de fixatie op de vermeende kloof tussen stad en platteland los te laten en echte problemen aan te pakken. Er zijn zeer zwakke scholen in grote steden én in grensregio’s. Er zijn moeilijke wijken in de Randstad én op het platteland – net zo goed als er overal kwetsbare jongeren wonen, die lijden onder onverantwoorde bezuinigingen op de jeugdzorg. Pak die ongelijkheid aan – in plaats van een verzonnen kloof.